Fundatie van Maria van Pallaes
De Agnietenstraat 8-30 en Nieuwegracht 205
Dit complex bestaat uit een rij van 12 zogenaamde vrijwoningen en een refectiekamer, die tezamen de Fundatie Maria van Pallaes vormen, vernoemd naar de stichteres. Blijkens het ingesneden jaartal in het deurkalf boven elke voordeur werd de fundatie gesticht in 1651. Midden in dit jaartal is het samengestelde wapen van Maria van Pallaes en haar man Hendrick van Schroijensteijn ingesneden. De term vrijwoning verwijst naar het feit dat het gebruik van de woningen was vrijgesteld van huur. De armlastige bewoners kregen oorspronkelijk jaarlijks, rond kerstmis, producten in natura zoals boekweit, boter, melk en turf. Boter en melk werden ook verdeeld over het jaar nog uitgedeeld. In 1846 werd dit vervangen door een jaarlijkse uitkering van 10,00 gulden. Tegenwoordig wordt voor de woningen gewoon huur betaald en zijn de woonvoorzieningen ook van deze tijd. Tot 1980 hadden de woningen één tappunt voor leidingwater, geen riolering en bedsteden op de verdieping om in te slapen. De woningen werden in een rijtje gebouwd onder één doorlopend zadeldak en hebben aan de voorzijde elk een voordeur met bovenlicht, een venster met luiken en een dakkapelletje. Met hun oppervlakte van 4,5 x 7 meter zijn ze iets groter dan voor camerwoningen veelal gebruikelijk was. Achter de woningen ligt een gemeenschappelijk erf waar ondermeer de gemeenschappelijke droogprivaten, oorspronkelijk per drie huisjes één, te vinden waren.
De refectiekamer, ooit bedoeld als eetzaal (voor bewoners vrijwoningen?) en als vergaderruimte voor de bestuurders van de fundatie, bevond zich in het fraaie hoekhuis Nieuwegracht 205. Hier werden ook de preuves (giften) aan de bewoners uitgereikt. Het pand kenmerkt zich door de bordestrap voor de statige ingang, waarboven een grote gevelsteen met een lovende tekst over Maria van Pallaes. “Maria van Pallaes, door liefde Goodts gedreven, Heeft, doen zij weduw’ was van d’heere Schroijensteijn, Dees Cameren gesticht, eenich onderhoudt gegeven, Niet achtend swerls gonst, maar Plaets in hemels Pleijn”. In de voormalige reflectiekamer, die sinds 1677 functioneert als woning, bevindt zich een fraaie schouw. Boven deze schouw hing oorspronkelijk het beroemde schilderij van Maria van Pallaes, vervaardigt door Hendrick Bloemaert in 1657. Sinds 1924 is dit schilderij in bruikleen in het Centraal Museum, Agnietenstraat 1 te Utrecht.
Vlak voor haar dood in 1664 liet de stichteres, Maria van Pallaes, in 1662, in een fundatiebrief nadere regels vastleggen voor de twaalf kameren. Zij bepaalde daarbij dat deze huisjes bestemd waren voor ‘armen ende behoevenden menschen’ die bij voorkeur in Utrecht woonachtig waren en geen uitkering van de diaconie, aalmoezenierskamer of iemand anders ontvingen, tenzij ze daar afstand van deden. Maria bepaalde dat elke woning bewoond moest worden door twee personen, een echtpaar of anders twee mannen of twee vrouwen. Wanneer in het geval van een echtpaar een der echtelieden kwam te overlijden, dan werd bij de vrijgekomen plaats toebedeeld aan iemand van hetzelfde geslacht als de overblijvende weduwnaar of weduwe. Indien een weduwe of weduwnaar opnieuw in het huwelijk trad, moesten ze de woning verlaten. Dat gold ook voor degenen die zich schuldig hadden gemaakt aan mishandeling of enig ander ‘kwaad of ongeschikt’ gedrag. De bezittingen van een overleden bewoner vervielen aan de fundatie, zodat geen enkele bloedverwant daar aanspraak op kon maken. De fundatie betaalde de begrafeniskosten.
In de fundatiebrief liet Maria van Pallaes ook de bestuurlijke zaken vastleggen. Het beheer van de fundatie gaf zij in handen van een college van regenten, die tevens haar erfgenamen waren en die optraden als haar executeur-testamentair. Bij gebrek aan natuurlijke erfgenamen voorkwam zij daarmee dat haar vermogen aan de gemeenschap zou vervallen. Dit college van regenten en hun rechtsopvolgers bestuurde de fundatie tot 1820, waarna het bestuur overging op de Burgemeesteren van Utrecht, die hiervoor een rentmeester aanstelden. In 1887 liet de fundatie drie nieuwe woningen bouwen aan de Pallaesstraat en in 1901 werd de fundatie uitgebreid met negen woningen aan de Minstraat. In 1910 besloot het toenmalige College van Burgemeester en Wethouders het beheer van de fundatie en de benoeming van de rentmeester zelf op zich te nemen. In 1933 liet de fundatie twee woningen bouwen aan de Keukenstraat en twee woningen aan het Servaasbolwerk en in 1938 werd de fundatie wederom uitgebreid met 22 woningen aan de Wulpstraat.
In 1978 kocht de gemeente de woningen aan de Agnietenstraat van de fundatie aan, om vervolgens deze woningen, op 28 juni 1979, in erfpacht uit te geven aan de Stichting Het Utrechts Monumentenfonds. In 1980 liet het UMF de sterk verwaarloosde woningen restaureren. Toen zijn de sporen van kap vernieuwd, aan de achterzijde dakramen geplaatst, waterleiding verbeterd en aanrechten gemaakt.
In 2009 is het casco van het gehele complex opnieuw gerestaureerd.
Het merendeel van deze tekst is overgenomen uit ‘Hofjes in Utrecht’ van W. Thoomes, 1984.
Het hofje wordt beheerd door het Utrechts Monumentenfonds